PUBLICATIES

DE BRIL VAN DE LERAAR    Waarvan akte    De juf is een mzungu    Schoolvoorbeelden

Pieter Leenheer

Over de beroepsidentiteit van de leraar in het voortgezet onderwijs.

Phronese 2019

Macht mag in een democratische rechtsorde niet in één hand berusten, schreef Herman Tjeenk Willink in Groter denken, kleiner doen (2019). Van belang is een evenwicht van macht en tegenmacht. In de publieke sector vergt tegenmacht een gemeenschappelijke opvatting over professionaliteit, over wat het vak van bijvoorbeeld huisarts of leraar inhoudt en welke taken daarbij horen. Tjeenk Willink constateert dat die opvatting vaak ontbreekt. De bril van de leraar laat zien dat dit laatste zeker geldt voor de leraar voortgezet onderwijs. In veel opzichten is in dat deel van de beroepsgroep geen sprake van een breed gedeelde opvatting over het vak, een breed gedeelde beroepsidentiteit. Dat is de voornaamste reden waarom de leraar geen duidelijke stem heeft in de nationale onderwijsdialoog.
De in 1968 ingevoerde Mammoetwet vooronderstelde echter wel het bestaan van zo’n gemeenschappelijke opvatting over het vak. De overheid realiseerde zich dat niet, maar kón dat eigenlijk ook niet: het overheersende beroepsbeeld, óók in de vakliteratuur, was namelijk dat van de autonome professional. De bril van de leraar beschrijft in hoeverre door de jaren heen, na de invoering van de Mammoet, onder meer overheidsbeleid, de komst van nieuwe lerarenopleidingen en de veranderingen in de schoolorganisatie invloed hebben uitgeoefend op de beroepsidentiteit, op de bril waardoor de leraar de schoolwerkelijkheid bekijkt.
In de periode 1968-2018 is die bril wel degelijk veranderd, zij het vooral ten aanzien van het ‘hoe’, de didactiek. Daarbij heeft de groei van het corpus van kennis over leren en onderwijzen ontegenzeggelijk een rol gespeeld, zij het dat die groei vanaf de jaren zeventig vooral buiten de beroepsgroep om plaatsvond, wat het gevoel van eigenaarschap binnen de beroepsgroep niet ten goede kwam. Verder speelde de instroom van jonge leraren uit de lerarenopleidingen in zekere mate een rol: een deel daarvan paste zich aan, maar een deel bleef vernieuwingsgezind. De veranderingen vonden al met al dus niet zozeer plaats dankzij een zelfbewuste beroepsgroep, door een professionele dialoog, maar veeleer door gewenning, door geleidelijke overname. Iets waarbij zeker de laatste decennia schoolboekenschrijvers en methoden een grote rol hebben gespeeld: eigentijdse methodes nemen de leraar veel werk uit handen en vergroten zo de kans op ‘vrijwillige methodeslavernij’.
Het op één na laatste hoofdstuk van De bril van de leraar is gewijd aan de pogingen om tot een overkoepelende beroepsorganisatie te komen, verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de beroepstandaard. Dat hoofdstuk eindigt met de ondergang van de Onderwijscoöperatie in 2018 en in het slothoofdstuk koppelt Leenheer daaraan de vraag hoe groot de kans is dat er ooit nog eens zo’n overkoepelende beroepsorganisatie komt. Die kans zou, aldus Leenheer in 2019, wel eens groter dan ooit kunnen zijn dankzij bijvoorbeeld al die groepen en groepjes die elkaar vooral via de sociale media gevonden hebben. En heel even leek het daar ook op na verschijning van De bril van de leraar. Mede dankzij dat boek vond een aantal leraren vo elkaar en dat leidde op een gegeven moment tot de start van een Lerarencollectief vo dat al snel samenging met het reeds bestaande Lerarencollectief po. Helaas lukte het echter niet dat Lerarencollectief goed gefinancierd te krijgen en in de zomer van 2023 zag het bestuur zich gedwongen het collectief alweer op te heffen. Over de opkomst en ondergang van het Lerarencollectief schreef Pieter Leenheer Het korte leven van het Lerarencollectief en wat ervan te leren valt (in: DNM maart 2024, p.50-54).